ballen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bal | balde | heb gebald |
jij, je, u | balt | balde | hebt gebald |
hij, zij, het | balt | balde | heeft gebald |
wij | ballen | balden | hebben gebald |
jullie | ballen | balden | hebben gebald |
zij, ze | ballen | balden | hebben gebald |
PresensBeta
Example presens sentences for Ballen with some of the pronouns.
- Ik bal nu met mijn vrienden in het park.
- De kinderen ballen altijd graag op het strand.
- Jij bolt de bal naar mij toe tijdens het spel.
- Hij bolt de bal hard naar het doel en scoort!
- Wij ballen elke zondagochtend in het voetbalveld.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ballen with some of the pronouns.
- Vroeger balde ik altijd met mijn vrienden in het park.
- Als kind balden we graag op het strand tijdens de vakantie.
- Jij bolde de bal vroeger altijd naar mij toe tijdens het spel.
- Hij bolde de bal vaak hard naar het doel en scoorde!
- In onze jeugd balden wij regelmatig in het voetbalveld.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ballen with some of the pronouns.
- Ik heb zojuist met mijn vrienden gebald in het park.
- De kinderen hebben gisteren graag op het strand gebald.
- Jij hebt de bal naar mij toe gebold tijdens het spel.
- Hij heeft de bal hard naar het doel gebold en gescoord!
- Wij hebben vorige week in het voetbalveld gebald.