drinken

Conjugations List of Drinken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdrinkdronkheb gedronken
jij, je, udrinktdronkhebt gedronken
hij, zij, hetdrinktdronkheeft gedronken
wijdrinkendronkenhebben gedronken
julliedrinkendronkenhebben gedronken
zij, zedrinkendronkenhebben gedronken

Presens
Beta

Example presens sentences for Drinken with some of the pronouns.

  • Ik drink water als ik dorst heb.
  • Jij drinkt graag koffie in de ochtend.
  • Hij drinkt altijd thee na het eten.
  • Wij drinken samen een biertje op vrijdagavond.
  • Zij drinken geen alcohol.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Drinken with some of the pronouns.

  • Vroeger dronk ik altijd cola, maar nu ben ik gestopt.
  • Toen ik jong was, dronk ik elke dag frisdrank.
  • Hij dronk vaak wijn bij het avondeten.
  • Wij dronken vroeger veel limonade tijdens feestjes.
  • Zij dronken koffie terwijl ze aan het werk waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Drinken with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een glas melk gedronken.
  • Jij bent naar de bar gegaan en hebt een cocktail besteld.
  • Hij heeft al zijn drankjes opgedronken.
  • Wij hebben vanochtend verse sinaasappelsap gehad.
  • Zij zijn naar het café geweest en hebben bier gedronken.