uitstrekken

Conjugations List of Uitstrekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrek uitstrekte uitheb uitgestrekt
jij, je, ustrekt uitstrekte uithebt uitgestrekt
hij, zij, hetstrekt uitstrekte uitheeft uitgestrekt
wijstrekken uitstrekten uithebben uitgestrekt
julliestrekken uitstrekten uithebben uitgestrekt
zij, zestrekken uitstrekten uithebben uitgestrekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitstrekken with some of the pronouns.

  • Ik strek me uit op het strand.
  • Hij strekt zich uit voordat hij gaat sporten.
  • Wij strekken ons uit voordat we beginnen met yoga.
  • Jullie strekken je uit na een lange autorit.
  • De katten strekken zich vaak uit na hun dutje.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitstrekken with some of the pronouns.

  • Ik strekte me uit op het strand toen het begon te regenen.
  • Hij strekte zich uit voordat hij naar bed ging.
  • Wij strekten ons uit voordat de les begon.
  • Jullie strekten je uit nadat jullie hadden gewandeld.
  • De katten strekten zich vaak uit als ze wakker werden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitstrekken with some of the pronouns.

  • Ik heb me uitgestrekt op het strand.
  • Hij heeft zich uitgestrekt voordat hij ging sporten.
  • Wij hebben ons uitgestrekt voordat we begonnen met yoga.
  • Jullie hebben je uitgestrekt na een lange autorit.
  • De katten hebben zich vaak uitgestrekt na hun dutje.