opbergen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | berg op | borg op | heb opgeborgen |
jij, je, u | bergt op | borg op | hebt opgeborgen |
hij, zij, het | bergt op | borg op | heeft opgeborgen |
wij | bergen op | borgen op | hebben opgeborgen |
jullie | bergen op | borgen op | hebben opgeborgen |
zij, ze | bergen op | borgen op | hebben opgeborgen |
PresensBeta
Example presens sentences for Opbergen with some of the pronouns.
- Ik berg mijn kleding netjes op in de kast.
- Hij bergt zijn gereedschap op in de schuur.
- Wij bergen de boeken op in de boekenkast.
- Jullie bergen de speelgoed op in de speelgoedbakken.
- Zij bergen hun bagage op in de koffer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opbergen with some of the pronouns.
- Vroeger borg ik mijn speelgoed altijd op in dozen.
- Hij bergde zijn waardevolle spullen op onder het bed.
- Wij bergden de tuinkussens op in de schuur.
- Jullie bergden de oude kranten op in de papierbak.
- Zij bergden de kerstversiering op zolder op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opbergen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn spullen netjes opgeborgen in de lade.
- Hij heeft zijn documenten opgeborgen in de map.
- Wij hebben de oude foto's opgeborgen in een album.
- Jullie hebben de winterkleding opgeborgen in de kast.
- Zij hebben de boodschappen opgeborgen in de voorraadkast.