verloten

Conjugations List of Verloten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverlootverlootteheb verloot
jij, je, uverlootverloottehebt verloot
hij, zij, hetverlootverlootteheeft verloot
wijverlotenverloottenhebben verloot
jullieverlotenverloottenhebben verloot
zij, zeverlotenverloottenhebben verloot

Presens
Beta

Example presens sentences for Verloten with some of the pronouns.

  • Ik verloot regelmatig cadeaus onder mijn vrienden.
  • We verloten twee kaartjes voor het concert.
  • Jij verloot altijd prijzen tijdens de loterij.
  • Hij verloot een reis naar de tropen.
  • Zij verloten een auto onder alle deelnemers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verloten with some of the pronouns.

  • Vroeger verlootte ik vaak kleine prijzen aan mijn kinderen.
  • Toen ik jong was, verlootten we altijd speelgoed tijdens feestjes.
  • Jij verlootte elke maand een waardebon in je winkel.
  • Hij verlootte vorig jaar een fiets aan een gelukkige winnaar.
  • Zij verlootten vroeger geldprijzen bij lokale evenementen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verloten with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week een prijs verloot.
  • We hebben al meerdere keren cadeaus verloot.
  • Jij hebt nog nooit zo'n grote prijs verloot.
  • Hij heeft de winnaar van de loterij bekendgemaakt en de prijs verloot.
  • Zij hebben gisteren een luxe vakantie verloot.