afbreken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breek af | brak af | heb afgebroken |
jij, je, u | breekt af | brak af | hebt afgebroken |
hij, zij, het | breekt af | brak af | heeft afgebroken |
wij | breken af | braken af | hebben afgebroken |
jullie | breken af | braken af | hebben afgebroken |
zij, ze | breken af | braken af | hebben afgebroken |
PresensBeta
Example presens sentences for Afbreken with some of the pronouns.
- Ik breek de oude meubels af.
- Jij breekt de takken van de boom af.
- Hij/zij/het breekt het glas per ongeluk af.
- Wij breken de muur voorzichtig af.
- Zij breken hun belofte om te helpen af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afbreken with some of the pronouns.
- Ik brak de oude meubels af voordat ik ze wegbracht.
- Jij brak de takken van de boom af terwijl je aan het snoeien was.
- Hij/zij/het brak het glas per ongeluk af toen hij/zij struikelde.
- Wij braken de muur voorzichtig af, stap voor stap.
- Zij braken hun belofte om te helpen af en lieten ons in de steek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afbreken with some of the pronouns.
- Ik heb de oude meubels afgebroken.
- Jij hebt de takken van de boom afgebroken.
- Hij/zij/het heeft het glas per ongeluk afgebroken.
- Wij hebben de muur voorzichtig afgebroken.
- Zij hebben hun belofte om te helpen afgebroken.