pensioneren

Conjugations List of Pensioneren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpensioneerpensioneerdeheb gepensioneerd
jij, je, upensioneertpensioneerdehebt gepensioneerd
hij, zij, hetpensioneertpensioneerdeheeft gepensioneerd
wijpensionerenpensioneerdenhebben gepensioneerd
julliepensionerenpensioneerdenhebben gepensioneerd
zij, zepensionerenpensioneerdenhebben gepensioneerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Pensioneren with some of the pronouns.

  • Ik pensioneer vandaag.
  • Hij pensioneert over een maand.
  • Wij pensioneren volgend jaar.
  • Jullie pensioneren na jaren van hard werken.
  • De werknemers pensioneren op de leeftijd van 65.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pensioneren with some of the pronouns.

  • Vroeger pensioneerde men meestal op 65-jarige leeftijd.
  • Toen ik jong was, pensioneerden mensen vaak veel later.
  • Wij wilden eerder pensioneren, maar dat was niet mogelijk.
  • Jullie dachten erover om eerder met pensioen te gaan, maar besloten toch door te werken.
  • De werknemers waren teleurgesteld toen het bedrijf hen niet eerder pensioneerde.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pensioneren with some of the pronouns.

  • Ik ben gisteren gepensioneerd.
  • Hij heeft zijn collega's al lang geleden gepensioneerd.
  • Wij zijn pas geleden met pensioen gegaan.
  • Jullie hebben je werkzaamheden net afgerond en zijn nu gepensioneerd.
  • De directeur heeft de oudste werknemers dit jaar gepensioneerd.