eten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | eet | at | heb gegeten |
jij, je, u | eet | at | hebt gegeten |
hij, zij, het | eet | at | heeft gegeten |
wij | eten | aten | hebben gegeten |
jullie | eten | aten | hebben gegeten |
zij, ze | eten | aten | hebben gegeten |
PresensBeta
Example presens sentences for Eten with some of the pronouns.
- Ik eet elke dag een appel.
- Jij eet graag pizza.
- Hij/Zij eet vegetarisch.
- Wij eten samen in het restaurant.
- Zij eten altijd gezond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Eten with some of the pronouns.
- Vroeger at ik altijd spaghetti.
- Jij at vaak bij je oma.
- Hij/Zij at vroeger geen vis.
- Wij aten gisteravond bij een Italiaans restaurant.
- Zij aten als kind veel snoep.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Eten with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een broodje gegeten.
- Jij hebt al sushi gegeten.
- Hij/Zij heeft een taart gebakken en gegeten.
- Wij hebben net thuis gegeten.
- Zij hebben vanochtend ontbijt gehad.