voordringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dring voor | drong voor | heb voorgedrongen |
jij, je, u | dringt voor | drong voor | hebt voorgedrongen |
hij, zij, het | dringt voor | drong voor | heeft voorgedrongen |
wij | dringen voor | drongen voor | hebben voorgedrongen |
jullie | dringen voor | drongen voor | hebben voorgedrongen |
zij, ze | dringen voor | drongen voor | hebben voorgedrongen |
Presens
Example presens sentences for Voordringen with some of the pronouns.
- Ik dring voor in de rij.
- Jij dringt voor in de rij.
- Hij/Zij dringt voor in de rij.
- Wij dringen voor in de rij.
- Zij dringen voor in de rij.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Voordringen with some of the pronouns.
- Ik drong voor in de rij.
- Jij drong voor in de rij.
- Hij/Zij drong voor in de rij.
- Wij drongen voor in de rij.
- Zij drongen voor in de rij.
Perfectum
Example perfectum sentences for Voordringen with some of the pronouns.
- Ik heb voorgedrongen in de rij.
- Jij hebt voorgedrongen in de rij.
- Hij/Zij heeft voorgedrongen in de rij.
- Wij hebben voorgedrongen in de rij.
- Zij hebben voorgedrongen in de rij.