meevoelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | voel mee | voelde mee | heb meegevoeld |
jij, je, u | voelt mee | voelde mee | hebt meegevoeld |
hij, zij, het | voelt mee | voelde mee | heeft meegevoeld |
wij | voelen mee | voelden mee | hebben meegevoeld |
jullie | voelen mee | voelden mee | hebben meegevoeld |
zij, ze | voelen mee | voelden mee | hebben meegevoeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Meevoelen with some of the pronouns.
- Ik voel mee met je verdriet.
- Wij voelen mee met de slachtoffers van de natuurramp.
- Jullie voelen mee met de pijn van anderen.
- Hij voelt mee met de frustraties van zijn collega's.
- Zij voelt mee met de teleurstelling van haar vriendin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meevoelen with some of the pronouns.
- Ik voelde mee met je verdriet.
- Wij voelden mee met de slachtoffers van de natuurramp.
- Jullie voelden mee met de pijn van anderen.
- Hij voelde mee met de frustraties van zijn collega's.
- Zij voelde mee met de teleurstelling van haar vriendin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meevoelen with some of the pronouns.
- Ik heb meegevoeld met je verdriet.
- Wij hebben meegevoeld met de slachtoffers van de natuurramp.
- Jullie hebben meegevoeld met de pijn van anderen.
- Hij heeft meegevoeld met de frustraties van zijn collega's.
- Zij heeft meegevoeld met de teleurstelling van haar vriendin.