afraden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | raad af | ried af;raadde af | heb afgeraden |
jij, je, u | raadt af | ried af;raadde af | hebt afgeraden |
hij, zij, het | raadt af | ried af;raadde af | heeft afgeraden |
wij | raden af | rieden af;raadden af | hebben afgeraden |
jullie | raden af | rieden af;raadden af | hebben afgeraden |
zij, ze | raden af | rieden af;raadden af | hebben afgeraden |
PresensBeta
Example presens sentences for Afraden with some of the pronouns.
- Ik raad je af om dat te doen.
- Hij raadt ons aan om voorzichtig te zijn.
- Jullie raden haar af om die beslissing te nemen.
- De dokter raadt patiënten af om te roken.
- Mijn moeder raadt me af om laat op te blijven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afraden with some of the pronouns.
- Vroeger raadde ik je af om dat te doen.
- Hij raadde ons aan om voorzichtig te zijn.
- Jullie raadden haar af om die beslissing te nemen.
- De dokter raadde patiënten altijd af om te roken.
- Mijn moeder raadde me af om laat op te blijven.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afraden with some of the pronouns.
- Ik heb je afgeraden om dat te doen.
- Hij heeft ons aangeraden om voorzichtig te zijn.
- Jullie hebben haar afgeraden om die beslissing te nemen.
- De dokter heeft patiënten afgeraden om te roken.
- Mijn moeder heeft me afgeraden om laat op te blijven.