aanduiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | duid aan | duidde aan | heb aangeduid |
jij, je, u | duidt aan | duidde aan | hebt aangeduid |
hij, zij, het | duidt aan | duidde aan | heeft aangeduid |
wij | duiden aan | duidden aan | hebben aangeduid |
jullie | duiden aan | duidden aan | hebben aangeduid |
zij, ze | duiden aan | duidden aan | hebben aangeduid |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanduiden with some of the pronouns.
- Ik duid de juiste weg aan.
- Jij duidt de winnaar aan.
- Hij/zij duidt het probleem aan.
- Wij duiden de datum aan.
- Zij duiden de oplossing aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanduiden with some of the pronouns.
- Ik duidde de juiste weg aan.
- Jij duidde de winnaar aan.
- Hij/zij duidde het probleem aan.
- Wij duidden de datum aan.
- Zij duidden de oplossing aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanduiden with some of the pronouns.
- Ik heb de juiste weg aangeduid.
- Jij hebt de winnaar aangeduid.
- Hij/zij heeft het probleem aangeduid.
- Wij hebben de datum aangeduid.
- Zij hebben de oplossing aangeduid.