douchen

Conjugations List of Douchen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdouchdouchteheb gedoucht
jij, je, udouchtdouchtehebt gedoucht
hij, zij, hetdouchtdouchteheeft gedoucht
wijdouchendouchtenhebben gedoucht
julliedouchendouchtenhebben gedoucht
zij, zedouchendouchtenhebben gedoucht

Presens
Beta

Example presens sentences for Douchen with some of the pronouns.

  • Ik douche elke ochtend.
  • Jij doucht graag lang.
  • Hij/Zij doucht met warm water.
  • Wij douchen samen na het sporten.
  • Jullie douchen altijd snel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Douchen with some of the pronouns.

  • Vroeger douche ik 's avonds.
  • Toen ik jong was, douchte ik koud.
  • Hij/Zij douchte lang voordat hij/zij naar bed ging.
  • Wij douchten altijd samen na het spelen.
  • Jullie douchten nooit 's ochtends.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Douchen with some of the pronouns.

  • Ik heb vanochtend gedoucht.
  • Jij bent net gedoucht.
  • Hij/Zij heeft gisteravond gedoucht.
  • Wij hebben ons na het zwemmen gedoucht.
  • Jullie zijn al klaar met douchen.