afkopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koop af | kocht af | heb afgekocht |
jij, je, u | koopt af | kocht af | hebt afgekocht |
hij, zij, het | koopt af | kocht af | heeft afgekocht |
wij | kopen af | kochten af | hebben afgekocht |
jullie | kopen af | kochten af | hebben afgekocht |
zij, ze | kopen af | kochten af | hebben afgekocht |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkopen with some of the pronouns.
- Ik koop mijn boeken af.
- Jij koopt je schuld af.
- Hij/Zij/Het koopt zijn/haar abonnement af.
- Wij kopen onze vakantie af.
- Zij kopen hun huis af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkopen with some of the pronouns.
- Ik kocht mijn schuld af.
- Jij kocht je fiets af.
- Hij/Zij/Het kocht zijn/haar abonnement af.
- Wij kochten onze studieschuld af.
- Zij kochten hun huis af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkopen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn schuld afgekocht.
- Jij hebt je auto afgekocht.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar studieschuld afgekocht.
- Wij hebben onze hypotheek afgekocht.
- Zij hebben hun lening afgekocht.