narennen

Conjugations List of Narennen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikren narende naben nagerend
jij, je, urent narende nabent nagerend
hij, zij, hetrent narende nais nagerend
wijrennen narenden nazijn nagerend
jullierennen narenden nazijn nagerend
zij, zerennen narenden nazijn nagerend

Presens
Beta

Example presens sentences for Narennen with some of the pronouns.

  • Ik ren na achter de hond.
  • Jij rent na achter de bal.
  • Hij rent na achter de dief.
  • Zij rent na achter de auto.
  • Wij rennen na achter de kat.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Narennen with some of the pronouns.

  • Ik rende na achter de hond.
  • Jij rende na achter de bal.
  • Hij rende na achter de dief.
  • Zij rende na achter de auto.
  • Wij renden na achter de kat.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Narennen with some of the pronouns.

  • Ik heb nagerend achter de hond gezeten.
  • Jij hebt nagerend achter de bal gezeten.
  • Hij heeft nagerend achter de dief gezeten.
  • Zij heeft nagerend achter de auto gezeten.
  • Wij hebben nagerend achter de kat gezeten.