gijzelen

Conjugations List of Gijzelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgijzelgijzeldeheb gegijzeld
jij, je, ugijzeltgijzeldehebt gegijzeld
hij, zij, hetgijzeltgijzeldeheeft gegijzeld
wijgijzelengijzeldenhebben gegijzeld
julliegijzelengijzeldenhebben gegijzeld
zij, zegijzelengijzeldenhebben gegijzeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Gijzelen with some of the pronouns.

  • Ik gijzel de bankrover.
  • Jij gijzelt de gegijzelde personen.
  • Hij gijzelt de gijzelaars in het gebouw.
  • Wij gijzelen de verdachten tijdens het onderzoek.
  • Zij gijzelen de gegijzelde mensen al dagenlang.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gijzelen with some of the pronouns.

  • Vroeger gijzelde ik regelmatig tijdens mijn criminele activiteiten.
  • Toen jij binnenkwam, gijzelde hij net een andere persoon.
  • In die periode gijzelden ze meerdere mensen tegelijkertijd.
  • Tijdens de crisisjaren gijzelden criminelen vaak om losgeld te eisen.
  • Elke keer dat er spanningen waren, gijzelden ze onschuldige burgers.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gijzelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de ontvoerder gegijzeld.
  • Jij hebt de gijzelaars bevrijd.
  • Hij heeft de gegijzelde slachtoffers losgelaten.
  • Wij hebben de gijzelnemers gearresteerd.
  • Zij hebben de gijzeling beĆ«indigd.