stomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stoom | stoomde | heb gestoomd |
jij, je, u | stoomt | stoomde | hebt gestoomd |
hij, zij, het | stoomt | stoomde | heeft gestoomd |
wij | stomen | stoomden | hebben gestoomd |
jullie | stomen | stoomden | hebben gestoomd |
zij, ze | stomen | stoomden | hebben gestoomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Stomen with some of the pronouns.
- Ik stoom groenten voor het avondeten.
- Jij stoomt je kleren voordat je ze aantrekt.
- Hij/zij stoomt regelmatig zijn/haar gezicht.
- Wij stomen onze kleding om kreukels te verwijderen.
- Jullie stomen de gordijnen om ze schoon te maken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stomen with some of the pronouns.
- Vroeger stoomde ik groenten voor het avondeten.
- Jij stoomde altijd je kleren voordat je ze aantrok.
- Hij/zij stoomde regelmatig zijn/haar gezicht.
- Wij stoomden onze kleding om kreukels te verwijderen.
- Jullie stoomden de gordijnen om ze schoon te maken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stomen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren groenten gestoomd voor het avondeten.
- Jij hebt je kleren gestoomd voordat je ze aantrok.
- Hij/zij heeft zijn/haar gezicht regelmatig gestoomd.
- Wij hebben onze kleding gestoomd om kreukels te verwijderen.
- Jullie hebben de gordijnen gestoomd om ze schoon te maken.