opknappen

Conjugations List of Opknappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknap opknapte opheb opgeknapt
jij, je, uknapt opknapte ophebt opgeknapt
hij, zij, hetknapt opknapte opheeft opgeknapt
wijknappen opknapten ophebben opgeknapt
jullieknappen opknapten ophebben opgeknapt
zij, zeknappen opknapten ophebben opgeknapt

Presens

Example presens sentences for Opknappen with some of the pronouns.

  • Ik knap de oude stoel op.
  • Hij knapt zijn huis op voor de verkoop.
  • Wij knappen het park op als vrijwilligers.
  • Jullie knappen de tuin op voor het zomerseizoen.
  • De schilder knapt de muur op met een frisse laag verf.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Opknappen with some of the pronouns.

  • Vroeger knapte ik oude meubels op als hobby.
  • Hij knapte zijn huis op toen hij net was verhuisd.
  • Wij knapten het park op tijdens de zomervakantie.
  • Jullie knapten de tuin op voordat de gasten arriveerden.
  • De schilder knapte de muur op terwijl het regende.

Perfectum

Example perfectum sentences for Opknappen with some of the pronouns.

  • Ik heb de oude stoel opgeknapt.
  • Hij heeft zijn huis opgeknapt voor de verkoop.
  • Wij hebben het park opgeknapt als vrijwilligers.
  • Jullie hebben de tuin opgeknapt voor het zomerseizoen.
  • De schilder heeft de muur opgeknapt met een frisse laag verf.