ruilebuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruilebuit | ruilebuitte | heb geruilebuit |
jij, je, u | ruilebuit | ruilebuitte | hebt geruilebuit |
hij, zij, het | ruilebuit | ruilebuitte | heeft geruilebuit |
wij | ruilebuiten | ruilebuitten | hebben geruilebuit |
jullie | ruilebuiten | ruilebuitten | hebben geruilebuit |
zij, ze | ruilebuiten | ruilebuitten | hebben geruilebuit |
PresensBeta
Example presens sentences for Ruilebuiten with some of the pronouns.
- Ik ruilebuiten regelmatig boeken met mijn vrienden.
- Jij ruilebuiten altijd je kleding met je zus.
- Hij ruilebuiten graag zijn verzamelobjecten met andere liefhebbers.
- Wij ruilebuiten vaak speelgoed met onze buren.
- Zij ruilebuiten hun planten regelmatig met andere tuinliefhebbers.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ruilebuiten with some of the pronouns.
- Vroeger ruilebuitten we vaak speelgoed met onze vrienden.
- Toen ik jong was, ruilebuitten we strips met elkaar.
- Elke maand ruilebuitten zij hun boeken op de boekenclub.
- In die tijd ruilebuitten we graag kleding op de rommelmarkt.
- Als kind ruilebuitten wij onze knikkers tijdens de pauze.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ruilebuiten with some of the pronouns.
- Ik heb geruilebuit met mijn buurman.
- Jij hebt je oude meubels geruilebuit voor nieuwe.
- Hij heeft zijn postzegelverzameling geruilebuit op een veiling.
- Wij hebben onze vakantie geruilebuit met een ander gezin.
- Zij hebben hun auto geruilebuit voor een elektrische.