omverduwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | duw omver | duwde omver | heb omvergeduwd |
jij, je, u | duwt omver | duwde omver | hebt omvergeduwd |
hij, zij, het | duwt omver | duwde omver | heeft omvergeduwd |
wij | duwen omver | duwden omver | hebben omvergeduwd |
jullie | duwen omver | duwden omver | hebben omvergeduwd |
zij, ze | duwen omver | duwden omver | hebben omvergeduwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omverduwen with some of the pronouns.
- Ik duw hem omver tijdens het spel.
- Jij duwt de boekenkast omver met je kracht.
- Hij duwt de tafel omver uit frustratie.
- Wij duwen de zware objecten omver in de sportschool.
- Zij duwen elkaar omver tijdens het rennen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omverduwen with some of the pronouns.
- Ik duwde hem omver terwijl hij naar iets anders keek.
- Jij duwde de boekenkast omver en maakte een grote puinhoop.
- Hij duwde de tafel omver en veroorzaakte lawaai.
- Wij duwden de zware objecten omver om ze te verplaatsen.
- Zij duwden elkaar omver en lachten hardop.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omverduwen with some of the pronouns.
- Ik heb hem omvergeduwd toen hij niet keek.
- Jij hebt de boekenkast omvergeduwd met een harde duw.
- Hij heeft de tafel omvergeduwd omdat hij erover struikelde.
- Wij hebben de zware objecten omvergeduwd om ruimte te maken.
- Zij hebben elkaar omvergeduwd tijdens het worstelen.