bloeien

Conjugations List of Bloeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbloeibloeideheb gebloeid
jij, je, ubloeitbloeidehebt gebloeid
hij, zij, hetbloeitbloeideheeft gebloeid
wijbloeienbloeidenhebben gebloeid
julliebloeienbloeidenhebben gebloeid
zij, zebloeienbloeidenhebben gebloeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Bloeien with some of the pronouns.

  • De bloemen bloeien in de tuin.
  • Mijn rozenstruik bloeit prachtig dit jaar.
  • Deze planten bloeien elke zomer opnieuw.
  • De tulpen bloeien in het voorjaar.
  • De bloesems bloeien uitbundig in de boomgaard.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bloeien with some of the pronouns.

  • Vroeger, toen ik nog een kind was, bloeiden er altijd veel bloemen in onze tuin.
  • Elk jaar in de lente bloeiden de kersenbloesems langs de straat.
  • Toen ik binnenkwam, bloeide de orchidee prachtig in de vensterbank.
  • In die tijd bloeiden er nooit zoveel wilde bloemen op de heuvels.
  • Lang geleden bloeiden er schitterende rozen in dit park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bloeien with some of the pronouns.

  • De bloemen zijn vorige week tot volle bloei gekomen.
  • Mijn rozenstruik heeft al vele prachtige bloemen gebloeid.
  • Deze planten hebben het hele seizoen lang gebloeid.
  • De tulpen hebben een paar weken geleden gebloeid.
  • De bloesems hebben een betoverend schouwspel gevormd in de boomgaard.