kalmeren

Conjugations List of Kalmeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkalmeerkalmeerdeheb gekalmeerd
jij, je, ukalmeertkalmeerdehebt gekalmeerd
hij, zij, hetkalmeertkalmeerdeheeft gekalmeerd
wijkalmerenkalmeerdenhebben gekalmeerd
julliekalmerenkalmeerdenhebben gekalmeerd
zij, zekalmerenkalmeerdenhebben gekalmeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kalmeren with some of the pronouns.

  • Ik kalmeer de situatie.
  • Jij kalmeert me altijd als ik gestrest ben.
  • Hij kalmeert zijn zenuwen met yoga.
  • Wij kalmeren de huilende baby.
  • Jullie kalmeren jezelf door diep adem te halen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kalmeren with some of the pronouns.

  • Ik kalmeerde de situatie.
  • Jij kalmeerde me altijd als ik gestrest was.
  • Hij kalmeerde zijn zenuwen met yoga.
  • Wij kalmeerden de huilende baby.
  • Jullie kalmeerden jezelf door diep adem te halen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kalmeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de situatie gekalmeerd.
  • Jij hebt me altijd gekalmeerd als ik gestrest was.
  • Hij heeft zijn zenuwen gekalmeerd met yoga.
  • Wij hebben de huilende baby gekalmeerd.
  • Jullie hebben jezelf gekalmeerd door diep adem te halen.