praten

Conjugations List of Praten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpraatpraatteheb gepraat
jij, je, upraatpraattehebt gepraat
hij, zij, hetpraatpraatteheeft gepraat
wijpratenpraattenhebben gepraat
julliepratenpraattenhebben gepraat
zij, zepratenpraattenhebben gepraat

Presens
Beta

Example presens sentences for Praten with some of the pronouns.

  • Ik praat graag over boeken.
  • Hij praat elke dag met zijn vrienden.
  • Wij praten vaak over de toekomst.
  • Jullie praten te snel, ik kan jullie niet volgen.
  • De kinderen praten luid in de klas.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Praten with some of the pronouns.

  • Vroeger praatten we altijd over politiek.
  • Toen ik jong was, praatte ik veel met mijn broer.
  • Gisteren praatte ik met mijn buurman over het weer.
  • Tijdens de vergadering praatte hij non-stop.
  • Elke avond praatten wij over onze dag.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Praten with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren met mijn collega's gepraat.
  • Hij heeft al lang met zijn ouders gepraat.
  • Wij hebben over dit probleem gesproken.
  • Jullie hebben veel over deze reis gepraat.
  • De leraar heeft met de ouders van de leerlingen gepraat.