roosteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rooster | roosterde | heb geroosterd |
jij, je, u | roostert | roosterde | hebt geroosterd |
hij, zij, het | roostert | roosterde | heeft geroosterd |
wij | roosteren | roosterden | hebben geroosterd |
jullie | roosteren | roosterden | hebben geroosterd |
zij, ze | roosteren | roosterden | hebben geroosterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Roosteren with some of the pronouns.
- Ik rooster vlees op de barbecue.
- Jij roostert marshmallows boven het kampvuur.
- Hij roostert groenten in de oven.
- Wij roosteren brood voor het ontbijt.
- Zij roosteren kastanjes op straat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Roosteren with some of the pronouns.
- Ik roosterde vroeger vaak marshmallows boven het kampvuur.
- Jij roosterde vorige week groenten in de oven.
- Hij roosterde altijd vlees op de barbecue.
- Wij roosterden elke ochtend brood voor het ontbijt.
- Zij roosterden regelmatig kastanjes op straat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Roosteren with some of the pronouns.
- Ik heb vlees geroosterd op de barbecue.
- Jij hebt marshmallows geroosterd boven het kampvuur.
- Hij heeft groenten geroosterd in de oven.
- Wij hebben brood geroosterd voor het ontbijt.
- Zij hebben kastanjes geroosterd op straat.