afkoelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koel af | koelde af | heb afgekoeld |
jij, je, u | koelt af | koelde af | hebt afgekoeld |
hij, zij, het | koelt af | koelde af | heeft afgekoeld |
wij | koelen af | koelden af | hebben afgekoeld |
jullie | koelen af | koelden af | hebben afgekoeld |
zij, ze | koelen af | koelden af | hebben afgekoeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkoelen with some of the pronouns.
- Ik koel af na het sporten.
- Zij koelt af in het zwembad.
- De ijsblokjes koelen de drankjes af.
- Wij koelen de soep af voordat we hem opdienen.
- Jullie koelen snel af na een warme douche.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkoelen with some of the pronouns.
- Ik koelde af na het sporten.
- Zij koelde af in het zwembad.
- De ijsblokjes koelden de drankjes af.
- Wij koelden de soep af voordat we hem opdienden.
- Jullie koelden snel af na een warme douche.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkoelen with some of the pronouns.
- Ik ben afgekoeld na het sporten.
- Zij is afgekoeld in het zwembad.
- De ijsblokjes hebben de drankjes afgekoeld.
- Wij hebben de soep afgekoeld voordat we hem opdienden.
- Jullie zijn snel afgekoeld na een warme douche.