ontnemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontneem | ontnam | heb ontnomen |
jij, je, u | ontneemt | ontnam | hebt ontnomen |
hij, zij, het | ontneemt | ontnam | heeft ontnomen |
wij | ontnemen | ontnamen | hebben ontnomen |
jullie | ontnemen | ontnamen | hebben ontnomen |
zij, ze | ontnemen | ontnamen | hebben ontnomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontnemen with some of the pronouns.
- Ik neem de sleutels van je af.
- Hij neemt de verantwoordelijkheid van haar over.
- Wij nemen het speelgoed van de kinderen weg.
- Jullie nemen de vrijheid van anderen niet serieus.
- Zij nemen zijn recht op privacy weg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontnemen with some of the pronouns.
- Ik nam de controle van haar af.
- Hij nam de mogelijkheden van ons weg.
- Wij namen de keuze van hen weg.
- Jullie namen de tijd van mij weg.
- Zij namen de vreugde van het feest weg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontnemen with some of the pronouns.
- Ik heb de prijs van hem ontnomen.
- Hij heeft de kans van ons ontnomen.
- Wij hebben de vreugde van het moment ontnomen.
- Jullie hebben de hoop van de mensen ontnomen.
- Zij hebben mijn geloof in hen ontnomen.