groeien

Conjugations List of Groeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgroeigroeideben gegroeid
jij, je, ugroeitgroeidebent gegroeid
hij, zij, hetgroeitgroeideis gegroeid
wijgroeiengroeidenzijn gegroeid
julliegroeiengroeidenzijn gegroeid
zij, zegroeiengroeidenzijn gegroeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Groeien with some of the pronouns.

  • De plant groeit snel in de zomer.
  • Ik groei nog steeds, zelfs op mijn leeftijd.
  • De economie groeit gestaag elk jaar.
  • Kinderen groeien snel in hun eerste levensjaren.
  • De stad groeit snel door immigratie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Groeien with some of the pronouns.

  • Vroeger groeide ik altijd tomaten in mijn moestuin.
  • Als kind groeide ik op het platteland.
  • De bomen groeiden langzaam in dat bos.
  • Het bedrijf groeide snel in de jaren '90.
  • Toen we jong waren, groeiden we samen op in dezelfde buurt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Groeien with some of the pronouns.

  • De boom is gegroeid sinds vorig jaar.
  • Ik ben opgegroeid in een klein dorpje.
  • Het bedrijf heeft enorm gegroeid sinds het werd opgericht.
  • Onze familie is uitgegroeid tot een grote gemeenschap.
  • De bloemen zijn prachtig gegroeid in deze tuin.