afschrijven

Conjugations List of Afschrijven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschrijf afschreef afheb afgeschreven
jij, je, uschrijft afschreef afhebt afgeschreven
hij, zij, hetschrijft afschreef afheeft afgeschreven
wijschrijven afschreven afhebben afgeschreven
jullieschrijven afschreven afhebben afgeschreven
zij, zeschrijven afschreven afhebben afgeschreven

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschrijven with some of the pronouns.

  • Ik schrijf het bedrag af van mijn rekening.
  • Hij schrijft elke maand een deel van zijn schuld af.
  • Zij schrijven de kosten van de reparatie af op het budget.
  • We schrijven de verloren voorraad af als verlies.
  • Jullie schrijven de afschrijvingen aan het einde van het jaar af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschrijven with some of the pronouns.

  • Vroeger schreef ik altijd mijn uitgaven af in mijn kasboek.
  • Hij schreef regelmatig bedragen af van zijn rekening.
  • Toen we de balans opmaakten, schreven we de verouderde activa af.
  • In het verleden schreven ze de waardevermindering elk kwartaal af.
  • Jullie schreven vroeger de afschrijvingen aan het begin van het jaar af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschrijven with some of the pronouns.

  • Ik heb het bedrag van mijn rekening afgeschreven.
  • Hij heeft een deel van zijn schuld afgeschreven.
  • Zij hebben de kosten van de reparatie afgeschreven op het budget.
  • We hebben de verloren voorraad als verlies afgeschreven.
  • Jullie hebben de afschrijvingen aan het einde van het jaar afgeschreven.