gewinnen

Conjugations List of Gewinnen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgewingewonheb gewonnen
jij, je, ugewintgewonhebt gewonnen
hij, zij, hetgewintgewonheeft gewonnen
wijgewinnengewonnenhebben gewonnen
julliegewinnengewonnenhebben gewonnen
zij, zegewinnengewonnenhebben gewonnen

Presens

Example presens sentences for Gewinnen with some of the pronouns.

  • Ik win altijd de loterij.
  • Hij wint regelmatig tennistoernooien.
  • Wij winnen vaak prijzen met onze muziek.
  • Jullie winnen altijd bij spelletjes.
  • Zij winnen de wedstrijd met gemak.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Gewinnen with some of the pronouns.

  • Ik won vroeger vaak de loterij.
  • Hij won regelmatig tennistoernooien toen hij nog speelde.
  • Wij wonnen altijd prijzen met onze muziek in het verleden.
  • Jullie wonnen vroeger altijd bij spelletjes.
  • Zij wonnen de wedstrijd met gemak vorig jaar.

Perfectum

Example perfectum sentences for Gewinnen with some of the pronouns.

  • Ik heb de loterij gewonnen.
  • Hij heeft meerdere tennistoernooien gewonnen.
  • Wij hebben al vele prijzen gewonnen met onze muziek.
  • Jullie hebben altijd bij spelletjes gewonnen.
  • Zij hebben de wedstrijd met gemak gewonnen.