babysitten

Conjugations List of Babysitten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbabysitbabysitteheb gebabysit
jij, je, ubabysitbabysittehebt gebabysit
hij, zij, hetbabysitbabysitteheeft gebabysit
wijbabysittenbabysittenhebben gebabysit
julliebabysittenbabysittenhebben gebabysit
zij, zebabysittenbabysittenhebben gebabysit

Presens
Beta

Example presens sentences for Babysitten with some of the pronouns.

  • Ik babysit regelmatig op mijn buurkind.
  • Hij babysit elke zaterdagavond bij zijn nichtje.
  • Zij babysitten af en toe op een groep kinderen.
  • Wij babysitten vaak op de kinderen van onze vrienden.
  • Jullie babysitten soms op de baby van jullie buren.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Babysitten with some of the pronouns.

  • Vroeger paste ik regelmatig op mijn buurkind.
  • Hij paste elke zaterdagavond bij zijn nichtje op.
  • Zij pasten af en toe op een groep kinderen.
  • Wij pasten vaak op de kinderen van onze vrienden.
  • Jullie pasten soms op de baby van jullie buren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Babysitten with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteravond op mijn neefje gepast.
  • Hij heeft vorige week op zijn zusjes gepast.
  • Zij hebben afgelopen maand op meerdere kinderen gepast.
  • Wij hebben al vaak op de kinderen van onze vrienden gepast.
  • Jullie hebben onlangs op de baby van jullie buren gepast.