oordelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | oordeel | oordeelde | heb geoordeeld |
jij, je, u | oordeelt | oordeelde | hebt geoordeeld |
hij, zij, het | oordeelt | oordeelde | heeft geoordeeld |
wij | oordelen | oordeelden | hebben geoordeeld |
jullie | oordelen | oordeelden | hebben geoordeeld |
zij, ze | oordelen | oordeelden | hebben geoordeeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Oordelen with some of the pronouns.
- Ik oordeel over de situatie.
- Jij oordeelt altijd te snel.
- Hij/zij oordeelt op basis van feiten.
- Wij oordelen gezamenlijk over het voorstel.
- Zij oordelen streng, maar rechtvaardig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oordelen with some of the pronouns.
- Ik oordeelde vaak zonder voldoende informatie.
- Jij oordeelde altijd op gevoel.
- Hij/zij oordeelde in het verleden anders.
- Wij oordeelden dat het niet eerlijk was.
- Zij oordeelden snel en onnauwkeurig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oordelen with some of the pronouns.
- Ik heb over de zaak geoordeeld.
- Jij hebt al een oordeel gevormd.
- Hij/zij heeft eerder al geoordeeld.
- Wij hebben grondig over de kwestie geoordeeld.
- Zij hebben hun definitieve oordeel gegeven.