zetelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zetel | zetelde | heb gezeteld |
jij, je, u | zetelt | zetelde | hebt gezeteld |
hij, zij, het | zetelt | zetelde | heeft gezeteld |
wij | zetelen | zetelden | hebben gezeteld |
jullie | zetelen | zetelden | hebben gezeteld |
zij, ze | zetelen | zetelden | hebben gezeteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Zetelen with some of the pronouns.
- De koning zetelt in het paleis.
- De raad van bestuur zetelt in Brussel.
- Het parlement zetelt in Den Haag.
- De burgemeester zetelt in het stadhuis.
- Het gerechtshof zetelt in Amsterdam.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zetelen with some of the pronouns.
- Vroeger zetelde de koning in het paleis.
- De raad van bestuur zetelde eerst in Brussel.
- Het parlement zetelde vroeger in Den Haag.
- De burgemeester zetelde voorheen in het stadhuis.
- Het gerechtshof zetelde lange tijd in Amsterdam.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zetelen with some of the pronouns.
- De koning heeft gezeteld in het paleis.
- De raad van bestuur heeft gezeteld in Brussel.
- Het parlement heeft gezeteld in Den Haag.
- De burgemeester heeft gezeteld in het stadhuis.
- Het gerechtshof heeft gezeteld in Amsterdam.