aanroepen

Conjugations List of Aanroepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikroep aanriep aanheb aangeroepen
jij, je, uroept aanriep aanhebt aangeroepen
hij, zij, hetroept aanriep aanheeft aangeroepen
wijroepen aanriepen aanhebben aangeroepen
jullieroepen aanriepen aanhebben aangeroepen
zij, zeroepen aanriepen aanhebben aangeroepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanroepen with some of the pronouns.

  • Ik roep de hulp in van mijn collega.
  • Hij roept zijn moeder aan voor advies.
  • Wij roepen de politie op om hulp.
  • Jullie roepen de naam van de winnaar.
  • De kinderen roepen de leraar aan voor hulp.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanroepen with some of the pronouns.

  • Ik riep mijn broer aan om me te helpen.
  • Hij riep haar naam aan, maar ze hoorde hem niet.
  • Wij riepen de ober aan voor de rekening.
  • Jullie riepen de leraar aan om uitleg te krijgen.
  • De mensen riepen om gerechtigheid tijdens de demonstratie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanroepen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn vriendin aangeroepen voor hulp.
  • Hij heeft de dokter aangeroepen toen hij ziek was.
  • Wij hebben de technicus aangeroepen om het probleem op te lossen.
  • Jullie hebben de hulpdiensten aangeroepen tijdens de brand.
  • De buurman heeft de politie aangeroepen bij verdachte geluiden.