rusten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rust | rustte | heb gerust |
jij, je, u | rust | rustte | hebt gerust |
hij, zij, het | rust | rustte | heeft gerust |
wij | rusten | rustten | hebben gerust |
jullie | rusten | rustten | hebben gerust |
zij, ze | rusten | rustten | hebben gerust |
PresensBeta
Example presens sentences for Rusten with some of the pronouns.
- Ik rust elke avond na het werk.
- Jij rust uit in de tuin.
- Hij rust nooit genoeg.
- Wij rusten graag op het strand.
- Zij rusten uit tijdens de vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rusten with some of the pronouns.
- Vroeger rustte ik vaak in de middag.
- Jij rustte altijd uit na het sporten.
- Hij rustte niet genoeg tijdens zijn herstel.
- Wij rustten uit bij het meer tijdens de zomer.
- Zij rustten regelmatig uit in de bergen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rusten with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren uitgerust na een lange wandeling.
- Jij bent vorige week goed uitgerust.
- Hij is al meerdere keren uitgerust dit jaar.
- Wij hebben eindelijk uitgerust tijdens onze reis.
- Zij hebben uitgerust in een luxe resort.