werpen

Conjugations List of Werpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwerpwierpheb geworpen
jij, je, uwerptwierphebt geworpen
hij, zij, hetwerptwierpheeft geworpen
wijwerpenwierpenhebben geworpen
julliewerpenwierpenhebben geworpen
zij, zewerpenwierpenhebben geworpen

Presens
Beta

Example presens sentences for Werpen with some of the pronouns.

  • Ik werp de bal naar mijn vriend.
  • Jij werpt altijd ver in het discuswerpen.
  • Hij werpt een blik op de klok en ziet dat het al laat is.
  • Wij werpen ons enthousiast in het nieuwe project.
  • Jullie werpen jullie stem op de juiste kandidaat.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Werpen with some of the pronouns.

  • Vroeger wierp ik stenen in het water.
  • Je wierp altijd een schaduw op het grasveld.
  • Hij wierp een blik op de oude foto's en mijmerde over vroeger.
  • We wierpen onze schoenen uit voordat we het huis binnengingen.
  • Jullie wierpen de bal hoog in de lucht en probeerden hem te vangen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Werpen with some of the pronouns.

  • Ik heb de bal ver geworpen tijdens de wedstrijd.
  • Jij hebt al veel ervaring opgedaan met werpen.
  • Hij heeft gisteren een nieuw persoonlijk record geworpen.
  • Wij hebben de werptechniek verbeterd door te oefenen.
  • Jullie hebben de speer ver geworpen tijdens de training.