uitroepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roep uit | riep uit | heb uitgeroepen |
jij, je, u | roept uit | riep uit | hebt uitgeroepen |
hij, zij, het | roept uit | riep uit | heeft uitgeroepen |
wij | roepen uit | riepen uit | hebben uitgeroepen |
jullie | roepen uit | riepen uit | hebben uitgeroepen |
zij, ze | roepen uit | riepen uit | hebben uitgeroepen |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitroepen with some of the pronouns.
- Ik roep de winnaar uit!
- Jij roept je enthousiasme uit!
- Hij roept zijn ongenoegen uit!
- Wij roepen de boodschap uit!
- Zij roepen de vrede uit!
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitroepen with some of the pronouns.
- Ik riep de hulp uit.
- Jij riep je frustratie uit.
- Hij riep zijn angst uit.
- Wij riepen de waarschuwing uit.
- Zij riepen de noodtoestand uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitroepen with some of the pronouns.
- Ik heb de kampioen uitgeroepen.
- Jij hebt je blijdschap uitgeroepen.
- Hij heeft zijn liefde uitgeroepen.
- Wij hebben de overwinning uitgeroepen.
- Zij hebben de nieuwe wet uitgeroepen.