opnoemen

Conjugations List of Opnoemen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknoem opnoemde opheb opgenoemd
jij, je, unoemt opnoemde ophebt opgenoemd
hij, zij, hetnoemt opnoemde opheeft opgenoemd
wijnoemen opnoemden ophebben opgenoemd
jullienoemen opnoemden ophebben opgenoemd
zij, zenoemen opnoemden ophebben opgenoemd

Presens
Beta

Example presens sentences for Opnoemen with some of the pronouns.

  • Ik noem de kleuren op.
  • Jij noemt je favoriete boeken op.
  • Hij/zij noemt de namen van de spelers op.
  • Wij noemen de stappen van het proces op.
  • Jullie noemen de verschillende soorten dieren op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opnoemen with some of the pronouns.

  • Ik noemde de hoofdsteden van de provincies op.
  • Jij noemde de vragen in de quiz op.
  • Hij/zij noemde de instrumenten in het orkest op.
  • Wij noemden de gerechten op het menu op.
  • Jullie noemden de namen van de familieleden op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opnoemen with some of the pronouns.

  • Ik heb de winnaars van de wedstrijd opgenoemd.
  • Jij hebt de ingrediĆ«nten in het recept opgenoemd.
  • Hij/zij heeft de landen van Europa opgenoemd.
  • Wij hebben de taken voor het project opgenoemd.
  • Jullie hebben de voordelen van dit product opgenoemd.