ronddragen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | draag rond | droeg rond | heb rondgedragen |
jij, je, u | draagt rond | droeg rond | hebt rondgedragen |
hij, zij, het | draagt rond | droeg rond | heeft rondgedragen |
wij | dragen rond | droegen rond | hebben rondgedragen |
jullie | dragen rond | droegen rond | hebben rondgedragen |
zij, ze | dragen rond | droegen rond | hebben rondgedragen |
PresensBeta
Example presens sentences for Ronddragen with some of the pronouns.
- Ik draag de boodschappen rond.
- Jij draagt de zware lasten rond.
- Hij draagt zijn geheimen rond.
- Wij dragen de flyers rond in de wijk.
- Zij dragen de bagage rond op het vliegveld.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ronddragen with some of the pronouns.
- Ik droeg de boodschappen rond.
- Jij droeg de zware lasten rond.
- Hij droeg zijn geheimen rond.
- Wij droegen de flyers rond in de wijk.
- Zij droegen de bagage rond op het vliegveld.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ronddragen with some of the pronouns.
- Ik heb de boodschappen rondgedragen.
- Jij hebt de zware lasten rondgedragen.
- Hij heeft zijn geheimen rondgedragen.
- Wij hebben de flyers rondgedragen in de wijk.
- Zij hebben de bagage rondgedragen op het vliegveld.