dekken

Conjugations List of Dekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdekdekteheb gedekt
jij, je, udektdektehebt gedekt
hij, zij, hetdektdekteheeft gedekt
wijdekkendektenhebben gedekt
julliedekkendektenhebben gedekt
zij, zedekkendektenhebben gedekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Dekken with some of the pronouns.

  • Ik dek de tafel voor het avondeten.
  • Zij dekt de bedden in de hotelkamers.
  • Wij dekken de kosten van het feest.
  • Jullie dekken de schadevergoeding voor de ongelukken.
  • De ober dekt de tafels in het restaurant.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dekken with some of the pronouns.

  • Ik dekte altijd de tafel voor het avondeten.
  • Zij dekte vroeger de bedden in de hotelkamers.
  • Wij dekten de kosten van het feest afgelopen jaar.
  • Jullie dekten de schadevergoeding voor de ongelukken gisteren.
  • De ober dekte vroeger de tafels in het restaurant.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dekken with some of the pronouns.

  • Ik heb de tafel gedekt voor het avondeten.
  • Zij heeft de bedden in de hotelkamers gedekt.
  • Wij hebben de kosten van het feest gedekt.
  • Jullie hebben de schadevergoeding voor de ongelukken gedekt.
  • De ober heeft de tafels in het restaurant gedekt.