uitstralen

Conjugations List of Uitstralen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstraal uitstraalde uitheb uitgestraald
jij, je, ustraalt uitstraalde uithebt uitgestraald
hij, zij, hetstraalt uitstraalde uitheeft uitgestraald
wijstralen uitstraalden uithebben uitgestraald
julliestralen uitstraalden uithebben uitgestraald
zij, zestralen uitstraalden uithebben uitgestraald

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitstralen with some of the pronouns.

  • Ik straal zelfvertrouwen uit tijdens mijn presentatie.
  • Jij straalt geluk uit wanneer je lacht.
  • Hij/zij/ze straalt liefde en warmte uit.
  • Wij stralen enthousiasme uit tijdens het optreden.
  • Jullie stralen trots uit na het winnen van de wedstrijd.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitstralen with some of the pronouns.

  • Ik straalde zelfvertrouwen uit tijdens mijn presentatie.
  • Jij straalde geluk uit toen je lachte.
  • Hij/zij/ze straalde liefde en warmte uit.
  • Wij straalden enthousiasme uit tijdens het optreden.
  • Jullie straalden trots uit na het winnen van de wedstrijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitstralen with some of the pronouns.

  • Ik heb zelfvertrouwen uitgestraald tijdens mijn presentatie.
  • Jij hebt geluk uitgestraald toen je lachte.
  • Hij/zij/ze heeft liefde en warmte uitgestraald.
  • Wij hebben enthousiasme uitgestraald tijdens het optreden.
  • Jullie hebben trots uitgestraald na het winnen van de wedstrijd.