omdraaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | draai om | draaide om | heb omgedraaid |
jij, je, u | draait om | draaide om | hebt omgedraaid |
hij, zij, het | draait om | draaide om | heeft omgedraaid |
wij | draaien om | draaiden om | hebben omgedraaid |
jullie | draaien om | draaiden om | hebben omgedraaid |
zij, ze | draaien om | draaiden om | hebben omgedraaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Omdraaien with some of the pronouns.
- Ik draai de sleutel om.
- Jij draait het papier om.
- Hij draait de fles om.
- Wij draaien de stoel om.
- Zij draaien de foto om.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omdraaien with some of the pronouns.
- Ik draaide de pagina om.
- Jij draaide de lepel om.
- Hij draaide de knop om.
- Wij draaiden de tafel om.
- Zij draaiden de klok om.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omdraaien with some of the pronouns.
- Ik heb de kaart omgedraaid.
- Jij hebt het boek omgedraaid.
- Hij heeft de schakelaar omgedraaid.
- Wij hebben de situatie omgedraaid.
- Zij hebben het probleem omgedraaid.