martelen

Conjugations List of Martelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmartelmarteldeheb gemarteld
jij, je, umarteltmarteldehebt gemarteld
hij, zij, hetmarteltmarteldeheeft gemarteld
wijmartelenmarteldenhebben gemarteld
julliemartelenmarteldenhebben gemarteld
zij, zemartelenmarteldenhebben gemarteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Martelen with some of the pronouns.

  • Ze martelen de gevangene om informatie te verkrijgen.
  • De beul martelt zijn slachtoffers zonder genade.
  • We kunnen niet tolereren dat mensen anderen martelen.
  • Het regime staat bekend om het martelen van politieke dissidenten.
  • Sommige landen verbieden marteling onder alle omstandigheden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Martelen with some of the pronouns.

  • Vroeger martelden ze gevangenen voor kleine misdaden.
  • Toen ik jonger was, martelden mijn broers me graag.
  • De koningen van oudsher martelden hun tegenstanders.
  • In de middeleeuwen was martelen een gebruikelijke strafmethode.
  • Tijdens de oorlog werden gevangenen vaak gemarteld voor informatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Martelen with some of the pronouns.

  • Hij heeft de gevangene gemarteld in een poging informatie te krijgen.
  • De beul heeft al vele slachtoffers gemarteld.
  • Ze hebben ervoor gekozen om hun vijanden te martelen.
  • De politie heeft de verdachte gemarteld tijdens het verhoor.
  • Na urenlang martelen gaf de gevangene toe.