bellen

Conjugations List of Bellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbelbeldeheb gebeld
jij, je, ubeltbeldehebt gebeld
hij, zij, hetbeltbeldeheeft gebeld
wijbellenbeldenhebben gebeld
julliebellenbeldenhebben gebeld
zij, zebellenbeldenhebben gebeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bellen with some of the pronouns.

  • Ik bel mijn vriend elke dag op.
  • Hij belt zijn moeder regelmatig.
  • Wij bellen de klantenservice voor hulp.
  • Jullie bellen altijd te laat!
  • De kinderen bellen vaak met hun grootouders.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bellen with some of the pronouns.

  • Vroeger belde ik mijn vriend elke avond op.
  • Hij belde zijn moeder altijd op zondag.
  • Wij belden de klantenservice toen we problemen hadden.
  • Jullie belden nooit terug als we een boodschap achterlieten!
  • De kinderen belden vroeger elke dag met hun grootouders.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bellen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn vriend gisteren gebeld.
  • Hij heeft zijn moeder vorige week gebeld.
  • Wij hebben de klantenservice al meerdere keren gebeld.
  • Jullie hebben nooit op tijd gebeld!
  • De kinderen hebben vanochtend met hun grootouders gebeld.