rondreizen

Conjugations List of Rondreizen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreis rondreisde rondheb rondgereisd
jij, je, ureist rondreisde rondhebt rondgereisd
hij, zij, hetreist rondreisde rondheeft rondgereisd
wijreizen rondreisden rondhebben rondgereisd
julliereizen rondreisden rondhebben rondgereisd
zij, zereizen rondreisden rondhebben rondgereisd

Presens
Beta

Example presens sentences for Rondreizen with some of the pronouns.

  • Ik rondreis door Europa.
  • Jij rondreist door Azië.
  • Hij/Zij rondreist door Zuid-Amerika.
  • Wij rondreizen door Afrika.
  • Zij rondreizen door de Verenigde Staten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rondreizen with some of the pronouns.

  • Vroeger reisde ik rond in Europa.
  • Toen ik jong was, reisde jij rond in Azië.
  • Hij/Zij reisde vroeger rond in Zuid-Amerika.
  • Wij reisden altijd rond in Afrika tijdens de zomervakantie.
  • Zij reisden vaak rond in de Verenigde Staten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rondreizen with some of the pronouns.

  • Ik heb rondgereisd in Australië.
  • Jij hebt rondgereisd in Nieuw-Zeeland.
  • Hij/Zij heeft rondgereisd in Canada.
  • Wij hebben rondgereisd in Thailand.
  • Zij hebben rondgereisd in Japan.