vastmaken

Conjugations List of Vastmaken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmaak vastmaakte vastheb vastgemaakt
jij, je, umaakt vastmaakte vasthebt vastgemaakt
hij, zij, hetmaakt vastmaakte vastheeft vastgemaakt
wijmaken vastmaakten vasthebben vastgemaakt
julliemaken vastmaakten vasthebben vastgemaakt
zij, zemaken vastmaakten vasthebben vastgemaakt

Presens

Example presens sentences for Vastmaken with some of the pronouns.

  • Ik maak de boot vast aan de kade.
  • Je maakt je fiets vast met een slot.
  • Hij maakt zijn jas vast voordat hij naar buiten gaat.
  • We maken de tent stevig vast met haringen.
  • Jullie maken de riemen vast voordat je gaat roeien.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Vastmaken with some of the pronouns.

  • Vroeger maakte ik altijd mijn bed niet goed vast.
  • Toen ik jong was, maakte ik mijn veters nooit goed vast.
  • Hij maakte de knoopjes van zijn overhemd vaak niet goed vast.
  • We maakten de hond altijd vast aan een boom in de tuin.
  • Jullie maakten de gordijnen vroeger altijd scheef vast.

Perfectum

Example perfectum sentences for Vastmaken with some of the pronouns.

  • Ik heb de touwen goed vastgemaakt.
  • Je hebt je schoenen stevig vastgemaakt.
  • Hij heeft de lading veilig vastgemaakt in de vrachtwagen.
  • We hebben de foto's goed vastgemaakt in het album.
  • Jullie hebben de planken goed vastgemaakt aan de muur.