vergeven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vergeef | vergaf | heb vergeven |
jij, je, u | vergeeft | vergaf | hebt vergeven |
hij, zij, het | vergeeft | vergaf | heeft vergeven |
wij | vergeven | vergaven | hebben vergeven |
jullie | vergeven | vergaven | hebben vergeven |
zij, ze | vergeven | vergaven | hebben vergeven |
PresensBeta
Example presens sentences for Vergeven with some of the pronouns.
- Ik vergeef je voor wat er gebeurd is.
- Hij vergeeft zijn vrienden altijd snel.
- Zij vergeeft zichzelf niet gemakkelijk.
- We vergeven elkaar onze fouten.
- Jullie vergeven ons voor de vertraging.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vergeven with some of the pronouns.
- Ik vergaf je toen je me nodig had.
- Hij vergaf haar onmiddellijk na haar verontschuldiging.
- Zij vergaf hen voor hun onopzettelijke fout.
- We vergaven elkaar regelmatig in het verleden.
- Jullie vergaven ons na onze oprechte spijt.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vergeven with some of the pronouns.
- Ik heb je al vergeven.
- Hij heeft zijn vriendin vergeven na de ruzie.
- Zij heeft hem vergeven voor zijn leugens.
- We hebben onze ouders vergeven voor hun strengheid.
- Jullie hebben ons vergeven voor de miscommunicatie.