dagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | daag | daagde | heb gedaagd |
jij, je, u | daagt | daagde | hebt gedaagd |
hij, zij, het | daagt | daagde | heeft gedaagd |
wij | dagen | daagden | hebben gedaagd |
jullie | dagen | daagden | hebben gedaagd |
zij, ze | dagen | daagden | hebben gedaagd |
PresensBeta
Example presens sentences for Dagen with some of the pronouns.
- Ik daag je uit voor een spelletje.
- De zon schijnt al dagenlang.
- Hij daagt zijn tegenstanders constant uit.
- We dagen onszelf uit om beter te worden.
- Jullie dagen elkaar uit met jullie grappen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dagen with some of the pronouns.
- Ik heb je gisteren uitgedaagd voor een spelletje.
- De zon heeft de afgelopen dagen volop geschenen.
- Hij heeft zijn tegenstanders constant uitgedaagd.
- We hebben onszelf uitgedaagd om beter te worden.
- Jullie hebben elkaar uitgedaagd met jullie grappen.