aankaarten

Conjugations List of Aankaarten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkaart aankaartte aanheb aangekaart
jij, je, ukaart aankaartte aanhebt aangekaart
hij, zij, hetkaart aankaartte aanheeft aangekaart
wijkaarten aankaartten aanhebben aangekaart
julliekaarten aankaartten aanhebben aangekaart
zij, zekaarten aankaartten aanhebben aangekaart

Presens
Beta

Example presens sentences for Aankaarten with some of the pronouns.

  • Ik kaart de kwestie aan tijdens de vergadering.
  • Jij kaart regelmatig problemen aan bij je baas.
  • Hij/zij kaart de misstanden in de organisatie aan.
  • Wij kaarten het gebrek aan communicatie aan binnen het team.
  • Zij kaarten de milieuproblemen aan tijdens de protestmars.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aankaarten with some of the pronouns.

  • Ik kaartte de kwestie aan tijdens de vergadering.
  • Jij kaartte regelmatig problemen aan bij je baas.
  • Hij/zij kaartte de misstanden in de organisatie aan.
  • Wij kaartten het gebrek aan communicatie aan binnen het team.
  • Zij kaartten de milieuproblemen aan tijdens de protestmars.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aankaarten with some of the pronouns.

  • Ik heb de kwestie aangekaart tijdens de vergadering.
  • Jij hebt regelmatig problemen aangekaart bij je baas.
  • Hij/zij heeft de misstanden in de organisatie aangekaart.
  • Wij hebben het gebrek aan communicatie aangekaart binnen het team.
  • Zij hebben de milieuproblemen aangekaart tijdens de protestmars.