oriënteren

Conjugations List of Oriënteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikoriënteeroriënteerdeheb georiënteerd
jij, je, uoriënteertoriënteerdehebt georiënteerd
hij, zij, hetoriënteertoriënteerdeheeft georiënteerd
wijoriënterenoriënteerdenhebben georiënteerd
jullieoriënterenoriënteerdenhebben georiënteerd
zij, zeoriënterenoriënteerdenhebben georiënteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Oriënteren with some of the pronouns.

  • Ik oriënteer me op de nieuwe baan.
  • Jij oriënteert je op de mogelijkheden.
  • Hij/zij oriënteert zich op de markt.
  • Wij oriënteren ons op de reisbestemming.
  • Jullie oriënteren je op de studierichting.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Oriënteren with some of the pronouns.

  • Ik oriënteerde me op de opleidingsmogelijkheden.
  • Jij oriënteerde je op de vakantiebestemmingen.
  • Hij/zij oriënteerde zich op de politieke situatie.
  • Wij oriënteerden ons op de culturele activiteiten.
  • Jullie oriënteerden je op de investeringskansen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Oriënteren with some of the pronouns.

  • Ik heb me georiënteerd op de verschillende opties.
  • Jij hebt je georiënteerd op de woningmarkt.
  • Hij/zij heeft zich georiënteerd op de concurrentie.
  • Wij hebben ons georiënteerd op de nieuwe technologieën.
  • Jullie hebben je georiënteerd op de carrièremogelijkheden.