overlappen

Conjugations List of Overlappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikoverlapoverlapteheb overlapt
jij, je, uoverlaptoverlaptehebt overlapt
hij, zij, hetoverlaptoverlapteheeft overlapt
wijoverlappenoverlaptenhebben overlapt
jullieoverlappenoverlaptenhebben overlapt
zij, zeoverlappenoverlaptenhebben overlapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Overlappen with some of the pronouns.

  • De twee cirkels overlappen elkaar.
  • Ik overlap regelmatig mijn werkuren met die van mijn collega.
  • De agenda's van de twee teams overlappen op maandagochtend.
  • De problemen van de twee systemen overlappen elkaar gedeeltelijk.
  • Het onderzoek overlapt met een ander project dat al loopt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Overlappen with some of the pronouns.

  • De conferentie overlapte vorig jaar met een belangrijke vakantieperiode.
  • Tijdens het gesprek overlapten de sprekers elkaar voortdurend.
  • In het verleden overlapten de taken van de twee teams elkaar zelden.
  • De film werd gekenmerkt door scènes die elkaar vaak overlapten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Overlappen with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week de deadlines van twee projecten laten overlappen.
  • Hij is in het verkeer een andere auto lichtjes overlapt.
  • Wij hebben onze vakantieperiode laten overlappen met die van onze vrienden.
  • De tentoonstelling heeft de thema's kunst en wetenschap perfect overlapt.
  • Hebben jullie de vergaderingen van vandaag en morgen laten overlappen?